Is mijn kinderdagverblijf brandveilig?

De regelgeving rond gezinsopvang en groepsopvang van baby’s en peuter is sinds 2014 te vinden in het Besluit van de Vlaamse Regering van 22 November 2013 houdende de vergunningsvoorwaarden en het kwaliteitsbeleid voor gezinsopvang en groepsopvang van baby’s en peuters. 

Er wordt een verschil gemaakt tussen de gezins- en groepsopvang.

Een kinderdagverblijf of crèche valt onder de groepsopvang. De groepsopvang is een grotere opvang met meerdere kinderbegeleiders. Er zijn minimaal 9 kinderen tegelijkertijd aanwezig. De kinderen worden opgevangen in een leefgroep van maximaal 18 kinderen en elke begeleider heeft maximaal 9 kindjes.

Maar waaraan moet mijn kinderdagverblijf voldoen?

De werkgever zorgt ervoor dat de infrastructuur voldoet aan specifieke brandveiligheidsvoorschriften. Als je aan deze voorschriften voldoet zal je een brandveiligheidsattest (A,B of C) krijgen, naarmate je aan de voorschriften voldoet of indien je er niet aan voldoet. Na ingrijpende wijzigingen in de opvang zal het attest van rechtswege na 6 maanden vervallen. Je zal ook het advies van de brandweer vragen over de bouwplannen die een weerslag hebben op de veiligheid en over de beschrijving van gebruikte materialen.

Wat zijn die specifieke brandveiligheidsvoorschriften?

1. Bereikbaarheid

Zorg er steeds voor dat de opvang bereikbaar is voor de voertuigen van de brandweer zodat de brandbestrijding en de redding makkelijker kunnen verlopen. Wees je er ook van bewust dat je geen kinderdagverblijf mag openhouden in de kelder en ook niet op een verdieping op een hoogte van meer dan 25 meter.

Het aantal toegangswegen en het tracé van de toegangswegen worden altijd in overleg met de brandweer bepaald.

2. Compartimenten

Een compartiment heeft een maximum oppervlakte van 750 m2. De wanden hebben een vlamdichtheid (E) van 60 minuten. De deuren zijn zelfsluitend of zijn zelfsluitend bij brand en hebben een brandwerendheid van EI 30.

3. Bouwmateriaal

Je mag zeker geen makkelijk brandbare materialen gebruiken als plafondbekleding. Je mag ook geen makkelijk brandbaar textiel en brandbare of smeltende kunststoffen gebruiken als decoratie, noch als bouwmateriaal.

4. Evacuatie

Het aantal uitgangen per bouwlaag en per compartiment die kinderen gebruiken is afhankelijk van het soort gebouw. Hiermee wordt het onderscheid van een laag, middelhoog of hoog gebouw bedoeld. Valt het gebouw onder het toepassingsgebied van een van de soorten gebouwen dan geldt het volgende:

Valt het gebouw niet onder het toepassingsgebied dan geldt:

De uitgangen liggen in tegenovergestelde zones van het compartiment of van de bouwlaag. Ze leiden naar buiten of naar een ander compartiment. Liggen ze niet op het gelijkvloers dan zijn de uitgangen verbonden met trappen.

De  evacuatiewegen en de deuren die deel uitmaken van de wegen zijn minstens 60 cm breed. Ze worden steeds vrij en bruikbaar gehouden. De deuren aan de uitgangen kunnen onmiddellijk ontgrendeld worden in geval van evacuatie.

De trappen die gebruikt worden voor de evacuatie zijn ten minste 70 cm breed en hebben aan beide zijden een leuning. Als de trap zelfstandig door kinderen gebruikt wordt, zal er aan een van de zijden een extra leuning zijn op 60 cm hoogte.

5. Uitrusting

  • Verwarmingsinstallatie en waterverwarmingstoestellen

Je mag enkel niet-verplaatsbare systemen gebruiken zoals een centrale verwarming, een elektrische verwarming zonder zichtbare weerstand en gesloten individuele (water)verwarmingstoestellen die aangesloten zijn met externe aanvoer van buitenlucht en externe afvoer van verbrandingsgassen.

  • Verplaatsbare gasflessen

Dit is NIET toegelaten.

  • Veiligheidsverlichting

De veiligheidsverlichting treedt onmiddellijk en automatisch in werking als de stroom uitvalt. Er wordt boven elke uitgangsdeur, in alle evacuatiewegen, in de nabijheid van brandbestrijdingsmiddelen en in alle lokalen die uitsluitend door kunstlicht bediend worden veiligheidsverlichting aangebracht.De verlichtingssterkte moet een gemakkelijke ontruiming waarborgen anders moet de veiligheidsverlichting uitgebreid worden op advies van de brandweer.

De veiligheidsverlichting kan minstens gedurende één uur zonder onderbreking functioneren.

  • Signalisatie

Elke bouwlaag krijgt een volgnummer, dat duidelijk aangebracht wordt op de overlopen en in de vluchtruimten bij trappenhuizen en liften. Ook de uitgangen en nooduitgangen worden aangeduid.

  • Branddetectie

In alle lokale van de kinderopvang zijn er correct geplaatste autonome rookmelders of is er een branddetectie-installatie met centrale. Ionische rookmelders zijn niet toegestaan.

Een kinderopvang die ‘s nachts kinderopvang organiseert, heeft een branddetectie-installatie met centrale.

Een kinderopvang met 51 of meer opvangplaatsen heeft een branddetectie-installatie met centrale.

Een branddetectie-installatie met centrale bestaat uit een aantal branddetectoren in alle lokalen die deel uitmaken van het kinderdagverblijf en die verbonden zijn met een interne centrale. De centrale is minstens uitgerust met een optisch signaal dat de installatie weergeeft, een akoestisch waarschuwingssignaal, een optisch signaal dat de plaats van de brand lokaliseert, een storingssignaal dat verschilt van het waarschuwingssignaal bij brand en overal in het kinderdagverblijf kan gehoord worden.

Let er op dat de centrale ook een automatische en autonome stroombron heeft.

  • Brandbestrijdingsmiddelen

Hier wordt rekening gehouden met twee criteria:

  1. Minstens één BENOR brandblusser (bij voorkeur: schuim 6L) per verdieping;
  2. Minstens één BENOR brandblusser (bij voorkeur: schuim 6L) per 150 m2 vloeroppervlakte.

6. Veiligheidsregister

Dit register moet permanent in het kinderdagverblijf zijn en bevat de resultaten van de controles van alle installaties. De controle gebeurt volgens de volgende lijst:

De bevoegde persoon is de persoon die door de werkgever aangewezen is, en die de nodige kennis en vaardigheden bezit om de controletaken uit te voeren.

De bevoegde controleur is de persoon die volgens de toepasselijk regelgeving bevoegd is om de controletaken uit te voeren.

7. Preventie

Je zorgt er, als werkgever, voor dat bepaalde medewerkers, werkzaam in de opvang, vorming krijgen over de brandpreventie, waardoor ze geoefend zijn in het hanteren van de middelen en de ontruiming van de locatie. Het zijn medewerkers die vooraf aangewezen zijn wegens de permanentie en aard van hun functie. Er is steeds 1 van die medewerkers aanwezig.

Alle medewerkers worden ingelicht over de gevaren en de preventie van brand in de locatie en voorziet in instructierichtlijnen voor een veilige ontruiming.

Je stelt ook in samenspraak met de brandweer een evacuatie- en interventieplan op. Dit plan is op elk moment beschikbaar voor de brandweer.

Er is jaarlijks een evacuatieoefening, waarna de doelmatigheid wordt bijgestuurd. Er wordt ook met de brandweer overlegd over een veilige verzamelplaats.

Het plan wordt op elke niveau aangeplakt bij de toegang tot dat niveau. Er wordt ook een plan van de kelderverdieping aangeplakt bij de trappen van de kelder.

* Art. 13, 23 en Bijlage 2 Besluit van de Vlaamse Regering van 22 November 2013 houdende de vergunningsvoorwaarden en het kwaliteitsbeleid voor gezinsopvang en groepsopvang van baby’s en peuters.