Welke voorschriften gelden er inzake lichtsignalen volgens het ARAB?

  1. Intrinsieke kenmerken van de lichtsignalen:
    • Rekening houdend met de gebruiksomstandigheden moet het door een signaal uitgezonden licht een aan de omgeving aangepast lichtcontrast veroorzaken dat het niet tot verblinding mag leiden of tot een slechte zichtbaarheid door een onvoldoende lichtsterkte.
    • Het lichtoppervlak dat een signaal uitzendt, moet uniform van kleur zijn of een pictogram op een bepaalde achtergrond bevatten.
    • De uniforme kleur moet beantwoorden aan de tabel inzake de betekenis van de kleuren;
    • Wanneer het signaal een pictogram bevat, moet dit voldoen aan alle op signaleringsborden van toepassing zijnde regels.
  2. Bijzondere gebruiksregels betreffende lichtsignalen:
    • Wanneer een voorziening een continu en intermitterend signaal kan uitzenden, moet het intermitterende signaal worden gebruikt om ten opzichte van het continue signaal aan te geven dat het gaat om een situatie die een grote gevaar inhoudt of waarbij de gewenste of verplichte interventie of actie met grotere spoed moet worden uitgevoerd.
      De duur van elke flits en de frequentie van de flitsen van een intermitterend lichtsignaal moeten zodanig zijn geregeld:

      • dat een goede perceptie van de boodschap wordt gegarandeerd en
      • dat wordt vermeden dat er verwarring ontstaat hetzij tussen verschillende lichtsignalen, hetzij met een continu lichtsignaal.
    • Wanneer een intermitterend lichtsignaal wordt gebruikt in plaats of ter aanvulling van een geluidssignaal, moet de code van het signaal identiek zijn.
    • Een voorziening om een lichtsignaal uit te zenden in geval van groot gevaar, moet speciaal bewaakt worden of uitgerust zijn met een reservelamp, die, bij defect van de in gebruik zijnde lamp, automatisch haar functie overneemt.