Welke regels voor brandpreventie en -bestrijding gelden er voor gebouwen?
Voor de brandpreventie en -bestrijding gaan we inrichtingen voorzien voor de melding, waarschuwing, alarm en brandbestrijdingsmiddelen. Aangezien het om gebouwen gaat, gaan we ook een onderscheid maken tussen een laag, middelhoog en hoog gebouw. Een volgend onderscheid dat gemaakt wordt, gebeurt op basis van de bouwaanvraag voor of na 2012.
- Een laag gebouw is het gebouw waarvan de afstand, tussen het afgewerkte vloerpeil van de hoogste bouwlaag en het laagste peil van de door de brandweerwagens bruikbare wegen omheen het gebouw, niet meer dan 10m is.
- Een middelhoog gebouw is het gebouw waarvan de afstand, tussen het afgewerkte vloerpeil van de hoogste bouwlaag en het laagste peil van de door de brandweerwagens bruikbare wegen omheen het gebouw, niet meer dan 25m is maar zeker 10m is.
- Een hoog gebouw is het gebouw waarvan de afstand, tussen het afgewerkte vloerpeil van de hoogste bouwlaag en het laagste peil van de door de brandweerwagens bruikbare wegen omheen het gebouw, meer dan 25m is.
Voor de inrichtingen voor melding, waarschuwing, alarm en brandbestrijdingsmiddelen wordt er geen uitzondering gemaakt op basis van de datum van bouwaanvraag of grote van het gebouw, mits bepaalde uitzonderingen.
De inrichting voor melding, alarm en brandbestrijdingsmiddelen wordt bepaald op advies van de bevoegde brandweer. Hieronder vallen de brandmelders, CO-melders, brandblussers, haspels, evenals pictogrammen en dergelijke. Deze zijn verplicht in gebouwen.
Het aantal toestellen wordt bepaald door de afmetingen, de toestand en het risico in de lokalen. De toestellen worden in voldoende aantal oordeelkundig gespreid, zodat zij elk punt van de betrokken ruimte kunnen bedienen. De toestellen die niet automatisch zijn, worden aangebracht op zichtbare of helder aangeduide plaatsen die in alle omstandigheden vrij bereikbaar zijn. Zij bevinden zich onder meer nabij uitgangen, op overlopen, in gangen en worden derwijze aangebracht dat zij de circulatie niet hinderen en niet beschadigd of aangestoten kunnen worden. De buiten-geplaatste toestellen worden desnoods tegen alle weersomstandigheden beschut. De signalisatie voldoet aan de geldende voorschriften, ze dient met andere woorden duidelijk, efficiënt en zichtbaar te zijn.
De melding van ontdekking of detectie van brand moet terstond aan de brandweerdiensten kunnen worden doorgegeven door een meldingstoestel per compartiment. In de gebouwen waarvan de oppervlakte per bouwlaag kleiner is dan 500 m2 volstaat één meldingstoestel, voor het gebouw. De nodige verbindingen worden bestendig en terstond verzekerd door telefoon- of elektrische lijnen, of door elk ander systeem dat dezelfde werkingswaarborgen en dezelfde gebruiksfaciliteiten biedt. Elk toestel dat de verbinding tot stand kan brengen mits menselijke interventie, draagt een bericht over zijn bestemming en gebruiksaanwijzing.
De waarschuwings- en alarmseinen of -berichten kunnen door alle betrokken personen opgevangen worden en mogen niet onder elkaar noch met andere seinen kunnen worden verward.
De brandbestrijdingsmiddelen bestaan uit toestellen of installaties die al dan niet automatisch zijn. De snelblussers en de muurhaspels dienen voor de eerste interventie, dat wil zeggen dat zij bestemd zijn voor gebruik door bewoners. Het aantal en de plaats wordt steeds bepaald door de aard en omvang van het brandgevaar. Ieder compartiment groter dan 500 m2 beschikt over tenminste één haspel en de waterstraal van de straalpijp bereikt ieder punt van het compartiment.
Uitzondering 1:
Indien de aanvraag voor de bouw wordt ingediend na 1 december 2012 gelden dezelfde regels als hierboven uitgewerkt. De enige afwijking geldt met betrekking tot muurhaspels. Indien de oppervlakte van een gebouw kleiner is dan 500 m2 is geen muurhaspel verplicht (behoudens speciale risico’s). In alle andere gevallen wordt het aantal op dezelfde wijze als hierboven bepaald.
Wanneer geldt dit niet?
Aangezien we ons bevinden in het KB van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen gelden deze regels enkel voor gebouwen die binnen het toepassingsgebied vallen. Eengezinswoningen vallen hier dus buiten, maar appartementsgebouwen vallen hier wel onder.
*Deze informatie vindt U terug in art. N2/1, N3/1 en N4/1 KB van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen