Wat zijn de voorschriften betreffende de signalering van obstakels en gevaarlijke plaatsen en de markering van verkeerswegen?

De signalering van obstakels en gevaarlijke plaatsen dient op volgende wijze te gebeuren:

  • De signalering van gevaar door stoten tegen obstakels, door vallende voorwerpen of personen, geschiedt door middel van geel afgewisseld met zwart, of rood afgewisseld met wit, binnen de bebouwde zones van de onderneming waartoe de werknemers in het kader van hun werk toegang hebben.
  • De afmeting van de signalering dienen rekening te houden met de afmeting van het gesignaleerde obstakel of de gesignaleerde gevaarlijke plaats.
  • De gele/zwarte of rode/witte banden moeten onder een hoek van circa 45° worden gebracht en ongeveer dezelfde afmeting hebben.
  • Voorbeeld:

De markering van verkeerswegen:

  • De verkeerswegen voor voertuigen dienen duidelijk door middel van doorlopende strepen met een goed zichtbare kleur – bij voorkeur wit of geel, doch afhankelijk van de kleur van de grond – te worden aangegeven.
  • Bij het aanbrengen van de strepen moet rekening worden gehouden met de nodige veiligheidsafstanden tussen de voertuigen die er kunnen rijden en elk voorwerp dat zich in de nabijheid kan bevinden alsook tussen de voetgangers en de voertuigen.
  • In de bebouwde zones moeten de zich buiten bevindende permanente wegen niet worden gemarkeerd, voor zover zij voorzien zijn van passende hekken of een passende bestrating.